Vlijtige liesjes en eenzame uitvaarten

 

1933. Mijn grootmoeder en grootvader aan vaderskant stappen met knikkende knietjes en een broodje in de oven naar meneer pastoor. Ze moeten gaan vragen om te trouwen. Snel trouwen, vanwege dat broodje in de oven. Ik heb het niet opgezocht maar ik heb een donkerbruin vermoeden dat trouwen toen alleen kon in de kerk. Of was er toch nog een restant van sociale druk? Dit is Hoboken en de vrijzinnige adem van ’t Stad is hier ook te ruiken, al zal de geur van mest en varkens nog sterke concurrentie zijn geweest.

 

Hoe dan ook, meneer pastoor, zo beeld ik me in, kijkt vanachter zijn donkereiken bureau met stalen blik over zijn metalen brilletje heen en zucht: “Ja, meneer C., dat zal niet gaan hé, ik zie u hier nooit in mijn kerk.”

De familie van mijn vaderlijke grootvader is weinig kerkelijk. Zijn eigen vader houdt bijzonder veel van een ander soort kapelletjes. Eén zus wil op een doordeweekse zondag bij mooi weer nog wel eens naar de mis gaan. De rest van het grote gezin is, vermoed ik, gewoon aan het werken om de erg rafelige eindjes aan mekaar proberen te knopen.

“Maar weet u, meneer C., ik heb een voorstel. Als u mij een uurtje naar achter laat gaan samen met uw verloofde, dan breng ik het wel in orde.”

Mijn grootvader, later de Va, neemt zijn lief bij de hand. Hij schuift de ongemakkelijke houten stoel bruut naar achteren zodat die met een knal omkiepert en beent gedecideerd op zijn klompen naar buiten. Ik kan me de weergalm van zijn luide gevloek levendig inbeelden. Ik hoorde die later vaak genoeg op de legendarische kaartavonden met zijn broers en zussen. Ik mocht als kind al eens een enkel spelletje meespelen, als ze een man te kort kwamen door een toiletpauze. Gewoon om te spelen. Tot ik de regels van het wiezen door begon te krijgen. Toen ging ik zo’n onberekende risico’s nemen dat de Va, nochtans een halve pro, aan het kortste eind ging trekken, want niemand - niemand!!! - speelt met zulke kaarten abondance!!! En verliezen kon hij niet echt. Vandaar ook mijn rijke vloekwoordenschat.

De volgende zondag worden mijn grootouders als trouwers ‘afgeroepen’ vanop de kansel. Meneer pastoor kiest voor… ja, waarvoor kiest hij? Stilte? Hoopt hij dat het verhaal niet doorverteld zal worden? Dan komt hij behoorlijk bedrogen uit, want bijna negentig jaar later vertel ik het nog. Bidt hij dat ze voortaan een vroom en vruchtbaar katholiek leven zullen leven? Ook dat zal niet lukken. Het blijft bij dat ene kind, en kerk komt er nauwelijks nog aan te pas.

 

Mijn vader doet zes en twaalf jaar later zijn communie. Ik beeld me in dat officiële scholen in Hoboken nog niet zo wijdverspreid zijn. Zijn communiefoto hangt hier nog in de gang, in een vergulde kader op A3, in vervagend zwartwit, mijn vader met bekken in zijn haar, en de handen zedig geplooid om een catechismus. ‘Zo’n heilig beeldeken,’ zei de Va later over die foto, alsof hij zelf ook wel beter wist. Het stond echter in de sterren dat ook dat heilig beeldeken van zijn geloof zou vallen, als dat er al ooit geweest was om vanaf te vallen.

 

Na die communie is het gedaan met de kerk. Trouwen? Voor mijn ouders zal een burgerlijk huwelijk volstaan. Het huwelijksadvies van de Va aan zijn kersverse schoondochter is simpel: “Als ‘em u ooit slaat, wacht ge tot ‘em slaapt en dan geeft ge ‘em ne goeien tik met de melkfles”. Die flessen bestonden toen nog uit dik zwaar glas dus het zou zeker indruk gemaakt hebben. Of mijn moeder ooit zijn raad heeft gevolgd, en of mijn vader haar daar ooit aanleiding toe gaf, weet ik niet. Ik denk het niet. Hun ruzies waren in mijn bijzijn enkel verbaal, giftig verbaal, en vast even pijnlijk als een lege melkfles. Hoe dan ook, het advies werd in de familiewijsheden opgenomen.

 

Aan mijn moederskant speelt een ander katholiek verhaal. Haar moeder komt uit een gelovig nest en zij heeft gebeden tot haar bitter jonge einde. Er is zelfs een tante nonneke die mijn moeder tijdens de oorlog zal opnemen in een katholiek internaat, met joodse meisjes her en der verspreid. Meisjes die niet mee moesten bidden, weet mijn moeder nog.

De stiefmoeder die na de oorlog verschijnt, dreigt de hele tijd met “Uw moeder zou dat gewild hebben!”. De hete adem van een hellehond zit mijn moeder op de hielen. Die stiefmoeder wordt mijn meter – roepnaam De Meter. Ik word gedoopt, want dopen, “dat zou uw moeder gewild hebben!”. En de doden hebben altijd gelijk.

 

Wat mij brengt bij een meisje van zes dat eindelijk naar de grote school mag gaan, een stadsschool, uiteraard. Ik weet op dat moment niet eens dat er katholieke scholen bestaan: één van de geneugten van het koekenstadsleven. Dat meisje van zes moet een zwaarwichtige keuze maken: volgen we in de grote school godsdienst of zedenleer? Hoe kan een kind van zes zoiets kiezen, denk je, als ze nog nooit van god heeft gehoord? Of van zeden. Een officiële school betekent in Antwerpen immers een neutrale school, waar in de klas, kleuter- of andere, geen sprake is van godsdienst.

            Zoals dat gaat bij gewichtige keuzes, wordt het kind subtiel gestuurd. Elke keuze komt namelijk met een beloning in het vooruitzicht. Als ze godsdienst kiest, krijgt ze als ze twaalf wordt een “schoon wit kleed’. Als ze zedenleer kiest, mag ze op haar twaalfde op reis naar Italië.

Haar moeder is naaister. En het meisje speelt liever in de tuin met de wormen, in zo’n vandaag akelig bevonden sponsen shortje, dan dat ze moet staan blinken in een wit kleed. Dus is de keuze bijzonder makkelijk. De ouders kennen het kind. (*)

 

En zo moeten mijn ouders aan de boze stiefmoeder -‘de Meter’ - met toneelmatige droefheid in de stem zeggen dat ik, het zesjarige goddeloze metekind, zonder enige angst voor het welzijn van haar zieltje, gekozen heb voor zedenleer, tegen katholieke godsdienst, voor Italië en tegen god.

En god straft onmiddellijk: de volgende moederdag blijf ik verweesd staan aan de deur van de stiefmoeder, met als moederdagcadeau een potje vlijtige liesjes tegen mijn ongetwijfeld witte jurkje aangedrukt. Ik bel aan, zie haar gordijn bewegen, en word niet binnengelaten. Heidenen niet welkom, had ze kunnen ophangen.

Vlak om de hoek is er een geweldig ijssalon waar we komen, telkens als er iets te vieren valt. Kindercoupes zijn een uitvinding van later. De aardbeien zijn rijp. Het ijs hemels.

 

Fast forward, zo’n 20 jaar. In de krant lees ik het overlijdensbericht van De Meter, met enkel een dag en uur en plaats van het afscheid op het kerkhof. Er is geen kerkdienst.

Ik overtuig mijn moeder om samen naar de begraafplaats te gaan. Ze stribbelt tegen, waarom zou ze, ze heeft de vrouw in geen tien jaar gehoord of gezien. Maar ze doet het voor mij, als ze merkt dat ik beslist ga, geeft ze toe, zodat ik niet alleen hoef te gaan.

Op het afgesproken latemiddaguur zijn aanwezig: één begrafenisondernemer, vier dragers en drie stadswerkmannen die op hun spade geleund onder een afdakje wachten om de put te dempen. Daarnaast zijn wij de enige twee mensen op het druilerige kerkhof. Tien mensen in totaal dus, waaronder twee vrouwen, om deze eenzame vrouw ter aarde te bestellen.

Vandaag zou dit een Eenzame Uitvaart zijn, met een dichter die een zelfgeschreven al dan niet passend gedicht komt debiteren. Maar die humane service bestond nog niet. Zou de poëet het anders gehad hebben over hoe de vrouw die werd begraven mijn moeder in elke zin van het woord stiefmoederlijk behandelde? Hoe ze haar stiefkind pas naar school liet vertrekken nadat de bedden verlucht en opgedekt, de aardappelen geschild, de groenten gesneden waren? Hoe zij te beroerd was om zelfs maar het kleinste paasei te kopen voor dat weesmeisje? Of om de deur open te maken voor mij met mijn vlijtig-moederdag-liesje?

Maar ik ben blij dat wij er zijn, dat deze vrouw niet alleen in de aarde wordt neergelaten. De begrafenisondernemer vraagt of we nog iets over haar leven willen zeggen, maar dat is een brug te ver. Over de doden beter niets als er niets goeds te zeggen valt, al zal dat wel erg negatief klinken. En trouwens, het regent intussen stevig door en de mannen onder het afdak willen naar huis.

Achteraf in de auto bedankt mijn moeder me dat ik haar meenam. Niemand, zegt ze, verdient het om als een hond alleen in de grond te worden gestopt, zelfs de Meter niet.

Niemand verdient het om alleen in de grond te worden gestopt. Of verstrooid. Al is het dit jaar wel weer gebeurd. Meer dan wij ons willen inbeelden. Kerkelijk of niet.

           

 

(*) Veel later strandt een potentiële relatie van het meisje jammerlijk op dit verhaal: de man gelooft vast dat zij zeker het witte kleed zou kiezen.

 

 

 

een tekst te typen.

A Woman Well-Prepared

 

Natuurlijk stond ik te popelen om me te laten inenten tegen dat vermaledijde virus. Ik had vorig jaar net voor de eerste lockdown al Covid gehad, in een zeer milde vorm: één dag niet in de haak, twee dagen koorts, drie dagen een beetje hoesten, klaar. Ik heb er letterlijk niet van wakker gelegen. Pas een tijdje later besefte ik dat ik vlak voor de niet-in-de-haak-dag een ander voorteken had. Op het pensioenfeestje van een vriendin, was het eten verzorgd door een traiteur. En ik had wijselijk gezwegen, maar eerlijk? Dat eten smaakte naar niks! Het ik-ruik-en-proef-niks-symptoom was toen helemaal nog niet bekend. Bij sommige mensen komt hun geur- en/of smaakzin niet meer helemaal terug. Ik had geluk. Op meer dan één manier.

 

Ik deed dat bewuste weekend immers een variant van wat iedereen toen deed op een doordeweeks pre-corona-weekend: ik was met mijn zwangere dochter naar Antwerpen gereden, we hadden mijn moeder en haar negenentachtigjarige vriend opgepikt, hadden hen in de rolstoel naar de Pain Quotidien vlakbij het rusthuis gereden en we hadden gezellig samen gebruncht in een solden-op-de-Meir-drukke zaal. Achteraf heb ik pas beseft dat ik hen allemaal had kunnen besmetten en in het geval van de oudjes had dat misschien wel hun einde kunnen betekenen. Ik had geluk.

 

Ik heb me dus het hele afgelopen jaar toch een heel klein beetje ‘fars’ gevoeld, een stoer woord van mijn kinderen voor ‘stoer’. Ik was zeker dat ik antistoffen had, dus ik moest vooral voor anderen de regels volgen en hoefde zelf niet bang te zijn. Wat een verschil met sommige mensen die zich uit angst al meer dan een jaar strikt aan de regels houden. Ik ben nog relatief braaf geweest, geen voetbalkampioenfeestjes voor mij, maar ik geef het toe, af en toe zijn er wel een paar kantjes een tikje te kort afgereden.

 

Dus toen de vaccinatiecampagne op gang kwam, stond ik op de eerste rij van enthousiastelingen. Ik meldde me aan als vrijwilliger in een vaccinatiecentrum, maar daar was ik kennelijk de zoveelste in de rij, want ik werd nooit opgeroepen.

 

Maar hoe dan ook, uiteindelijk kwam de verlossende mail: ik mocht om mijn prik. Ik was halfweg in Wildevrouw van Jeroen Olyslaegers, een toch wel lijvig boek, en ik dacht: mooi zo, ik kan terwijl ik wacht weer wat verder geraken in het leven van het onfortuinlijke hoofdpersonage dat in de chaotische godsdienstige strijd van het zestiende-eeuwse Antwerpen alles verloor wat hem dierbaar was.

 

Ik had pech, want de organisatie in het vaccinatiecentrum van Landen was superlatief onberispelijk. Meteen kreeg ik een parkeerplaats aangewezen en toen ik de hal binnenstapte, had ik niet eens de tijd om rustig mijn identiteitskaart op te diepen, want het was al mijn beurt. Ik die hoopte te mogen wachten en lezen…

 

De eerste stap in de procedure was heel even confronterend. Er stond geen vrijwilliger met een thermometer om koortsigen op tijd weer naar huis te sturen, maar de digitale meter was gemonteerd op een standaard waar je gewoon even voor moest gaan staan. Ik werd daar ter plekke geconfronteerd met een diep jeugdtrauma: het gegeven dat ik voor mijn leeftijd toch wel lang ben. Zonder stevig bukken wou het ding mijn temperatuur niet meten, het stond duidelijk afgesteld op de doorsneelengte van leeftijdgenoten. Het kwam in een flits terug: hoe ik in de lagere school boom moest spelen als achtergrond bij een toneeltje over kabouters, en hoe ik al-tijd, als ik maar één woord durfde te zeggen in de rij, meteen streng werd berispt, want ja, mij had de juf al-tijd gezien. Ergens met kop en schouders bovenuit steken is niet altijd een voordeel. Eerder pech.

 

Maar goed, ik zette me over dat jeugdtrauma heen, ging door de knieën en werd gezwind naar de volgende hal verwezen. Daar wenkte de vriendelijk ogende dirigent van lijn twee alweer meteen. Nog altijd nul pagina’s gelezen, en dat boek begon te wegen… Hij stelde me met vriendelijk glimmende ogen - wat zie je anders met zo’n masker - een boel vragen, onder andere of ik Covid had, en loodste me vervolgens naar de volgende etappe: een plastic wachtstoel tussen werfhekken behangen met discrete plastic doeken. Eindelijk, nu kon ik wachten. Wildevrouw, here I come!

 

Alleen, de lieve man kwam meteen weer vanuit zijn hokje piepen. ‘Mevrouw’, zei hij bezorgd, ‘u weet toch dat u misschien heftiger op de eerste prik zal reageren als u al Covid hebt gehad?’ Waarop ik mijn voorraadje, zijnde twee, paracetamols toonde. Niet dat ik daaraan verslaafd zou zijn, lieve lezer, ik ben geen pillenmens, maar de avond voordien had iemand mij precies dezelfde waarschuwing gegeven. Ik kon me niet permitteren om een dag of wat in de patatten te liggen, want Ik had voor die dag en de volgende vrijwilligerswerk op de agenda staan. Dus desnoods was ik bereid om voor één keertje een pilletje te slikken. Mocht het echt nodig zijn.
De man knikte tevreden, verdween weer achter zijn doek en ik dook opnieuw in Wildevrouw.

Maar alweer niet voor langer dan een zin of wat. Het duiveltje-uit-zijn-doosje dook opnieuw naast mij op, ik schat op minder dan anderhalve meter.

‘Mevrouw, u weet toch wat ze zeggen in Landen, hé?’

Wat ik dus niet wist, ik ben niet van Landen en ik had ook geen enkel idee waar het zou moeten over gaan. ‘Vrouwen die lezen, zijn gevaarlijk.’ Zoiets?

Maar dat was het niet. Met de guitigste blik die ik in tijden heb gezien, piepte hij over zijn masker, en zei in het schattigste Nederengels - ik neem aan met Landens accent: ‘A woman well-prepared is twenty womans weirt.’ Het rijmde!

Ik schaterde het uit, iets wat in de gewijde omgeving van een vaccinatiecentrum misschien niet gepast is, maar ik kon het niet helpen. 

Haast onmiddellijk verscheen er vanachter het volgende scherm een dame in een witte schort. De dame met de naald! Die kon, eens ik in haar hokje was, haar nieuwsgierigheid niet bedwingen: ‘Grappig?’ wees ze op de Wildevrouw die nog steeds lag te dommelen op mijn schoot. Waarop ik met haar het duiveltje zijn citaat deelde. Waarop zij en haar collega even moesten bijkomen voor mijn prik eindelijk zonder schoklachen in mijn bovenarm belandde.

 

In de wachthal kon ik eindelijk verder lezen, het hele obligate kwartier dat je moet blijven zitten om zeker te zijn dat je niet in shock gaat na je inenting. Een zwijgzame vrijwilliger die wél was opgeroepen, plakte achterop mijn wachtstoel een post-it met het uur waarop ik moest stoppen met lezen.

Maar ik geef toe, ik heb die vijftien minuten meer nagenoten van het ondeugende duiveltje en zijn sappig Landens Engels, dan van de woorden van Olyslaegers.

 

Het weekend na de efficiënt gevulde rugzakken, het eerste weekend van mijn half- gevaccineerde leven, heb ik de woorden van Olyslaegers met veel smaak verder verorberd. Wat een schrijver hebben we daar toch in ons midden!

 

En ik weet het nu echt wel zeker: schrijvers en vrijwilligers in vaccinatiecentra hebben een essentieel beroep.

 

Mei 2020

 

Vaderverdriet

Uitgesteld verdriet lijkt een neveneffect van Corona. Iedereen heeft er plots in zijn of haar leven voorbeelden van, beseffen ze nu. Al verloren ze zelf niemand in de afgelopen maanden, toch hebben ze nu het gevoel dat ze een verlies niet goed hebben afgesloten lang geleden.

Lees meer »

Quarantaine

Telkens als ik me in quarantaine een beetje eenzaam dreig te gaan voelen, bedenk ik dat ik ook niet had kunnen scheiden... 

Lees meer »

Quarantaine, dag 21 (ik begon wat vroeger dan de rest)

Ik zag geheel toevallig gisteren (denk ik, de dagen lijken zo op elkaar in quarantaine) een stukje van het nieuws, en neem dat ‘heel toevallig’ maar letterlijk want ik heb al een tijdje beslist om geen nieuws meer te kijken. Ik heb nog wel de krant, dus helemaal wereldvreemd word ik niet, of toch niet meer dan ik al was . 

Lees meer »